Hoge Raad: executieopbrengst valt niet in faillissement

Op 16 augustus 2006 wordt de onroerende zaak van X door de eerste hypotheekhouder door middel van onderhandse executie verkocht en diezelfde dag nog geleverd. Nadat uit de opbrengst de eerste hypotheekhouder is voldaan, resteert een bedrag van
€ 63.000, -. Vervolgens wordt op 19 september 2006 X in staat van faillissement verklaard. De overige belanghebbenden bij de executieopbrengst verzoeken om een rangregeling. De rechter-commissaris ten overstaan van wie de rangregeling plaatsvindt, oordeelt in zijn proces-verbaal van verdeling dat de restant-executieopbrengst in de faillissementsboedel valt.

De beslaglegger, de Ontvanger der Rijksbelastingen, vordert in een renvooiprocedure dat de restant-opbrengst aan hem wordt uitbetaald. De Rechtbank Amsterdam wijst deze vordering af. Vervolgens wordt de vraag, aan wie de restant-executieopbrengst toekomt voorgelegd aan de Hoge Raad.

Met verwijzing naar het arrest Ontvanger/mr. Brink q.q. (Hoge Raad 25 januari 2008, LJN BB8653) oordeelt de Hoge Raad dat de executie voltooid is met de levering aan de veilingkoper. De onroerende zaak valt dan niet meer in het vermogen van de geëxecuteerde. Het ligt in het verlengde van dit arrest om aan te nemen dat ook de executieopbrengst, zolang deze nog niet aan de beslagleggers ten goede is gekomen, buiten het vermogen van de geëxecuteerde valt. Dat strookt ook met het doel van de executie, aldus de Hoge Raad.

Na een uiteenzetting van de Hoge Raad over de betaling van de koopsom bij executie en storting daarvan op de kwaliteitsrekening van de notaris, oordeelt de Hoge Raad nog dat de op de kwaliteitsrekening gestorte executieopbrengst tot het vermogen behoort van “de gezamenlijke rechthebbenden ten behoeve van wie de gelden zijn bijgeschreven, ieder voor zover het diens aandeel in de gemeenschap betreft.” De belanghebbenden hebben een voorwaardelijk recht op toedeling van hun aandeel, onder de opschortende voorwaarde dat hun aandeel “rechtens komt vast te staan.” De geëxecuteerde heeft slechts een aandeel onder de voorwaarde dat na uitdeling aan de belanghebbenden nog gelden resteren (surplus). In geval van faillissement valt slechts zijn voorwaardelijk recht op toedeling van het surplus in de boedel.

De Hoge Raad vernietigt het vonnis van de Rechtbank Amsterdam en verwijst het geding naar het Hof Amsterdam voor verdere behandeling.

Hoge Raad, datum uitspraak: 29 april 2011, datum publicatie: 29 april 2011, LJN: BP4948

Door: mr. Irene Visser, ondersteunend jurist veilingen Netwerk Notarissen