Per 1 januari 2018 geldt een nieuw huwelijksgoederenrecht en dit recht is van toepassing op huwelijken gesloten ná 1 januari 2018. Eenvoudig gezegd: wat privé was, blijft privé en wat tijdens het huwelijk wordt vergaard wordt gemeenschappelijk (uitzonderingen zoals erfenissen daargelaten). Dit geldt voor schulden en bezittingen.
Door een scheiding ontstaan aldus twee soorten goederen en twee soorten schuldeisers: privé en gemeenschappelijk. Een gemeenschapsschuldeiser mag zijn vordering verhalen op alle goederen, zowel de privégoederen van de beiden echtgenoten als die van de gemeenschap. Een privéschuldeiser mag dat niet, die mag zich alleen volledig verhalen op de privégoederen van die betreffende schuldenaar (dus niet op de privégoederen van de echtgenoot) en voor de helft op gemeenschapsgoederen.
Een voorbeeld: een auto is tijdens het huwelijk gekocht en is een gemeenschapsgoed. Een gemeenschapsschuldeiser mag de auto in beslag nemen, verkopen en de gehele opbrengst afboeken op de schuld. Een privéschuldeiser mag de auto ook in beslag nemen en verkopen, maar mag slechts de helft van de opbrengst afboeken op de schuld, de andere helft komt de echtgenoot toe.
Maar stel nou dat er twee schuldeisers zijn, één privéschuldeiser en één gemeenschapsschuldeiser en beide hebben beslag gelegd op die auto, hoe vindt dan de verdeling van de opbrengst van die auto plaats? Laten we voor het voorbeeld aannemen dat beide schuldeisers een vordering hebben van € 10.000 en dat de auto € 4.000 opbrengt. Onvoldoende dus om de beide schuldeisers te voldoen. De gemeenschapsschuldeiser mag aanspraak maken op het hele goed, dus op de hele
€ 4.000. De privéschuldeiser mag slechts aanspraak maken op de helft: € 2.000. Dit betekent dat
€ 2.000 naar de gemeenschapsschuldeiser gaat en de andere € 2.000 naar rato verdeeld zal moeten worden. Wie wat krijgt is echter afhankelijk van de volgorde van de verdeling:
Optie 1: eerst wordt € 2.000 verdeeld, dus € 1.000 naar de privéschuldeiser en € 1.000 naar de gemeenschapsschuldeiser (immers, zij hadden beiden een vordering van € 10.000). Daarna wordt de andere helft overgemaakt naar de gemeenschapsschuldeiser. Op deze wijze ontvangt de privéschuldeiser € 1.000 van de opbrengst en de gemeenschapsschuldeiser € 3.000.
Optie 2: eerst wordt € 2.000 afgeboekt op de vordering van de gemeenschapsschuldeiser, zijn vordering bedraagt dan nog € 8.000. Vervolgens wordt de andere helft naar rato verdeeld. Doordat de schuld van de gemeenschapsschuldeiser inmiddels lager is geworden, krijgt hij ook een kleiner deel: 8/18 (€ 888). De privé schuldeiser krijgt een groter deel: 10/18 (€1.112). Deze volgorde in verdeling maakt dat de privéschuldeiser € 1.112 ontvangt en de gemeenschapsschuldeiser € 2.888. Hoe hoger de bedragen, hoe groter de verschillen.
Het maakt dus uit welke volgorde van verdeling wordt gehanteerd. Dit probleem speelt bij iedere verdeling van ieder goed, dus ook bij bankbeslagen, loonbeslagen (waarbij dus iedere maand een nieuwe verdeelsleutel zal moeten worden vastgesteld!), beslagen op woningen enzovoort. Iedere keer wanneer uit de opbrengst van een goed niet alle schulden kunnen worden voldaan en er twee verschillende soorten schuldeisers zijn, zal dit probleem zich voordoen waarbij de gemeenschapsschuldeiser natuurlijk zal pleiten voor optie 1 en de privéschuldeiser voor optie 2.
Gelukkig geeft de wet wel de weg voor de oplossing: een verdelingsrenvooi, bijvoorbeeld op grond van artikel 486 Rv. Het zal de rechter – al dan niet via een prejudiciële vraag – zijn die deze vraag zal moeten beantwoorden.
Mocht u naar aanleiding van dit artikel nog vragen hebben, neem dan gerust en vrijblijvend contact op met mevrouw mr. S.N. (Saskia) Peijnenburg (088-433 14 14 / s.peijnenburg@abmaschreurs.nl).